Een buitenles gepland, nogal ad hoc. In maart. Buienradar goed in ’t snotje, leek nét te kunnen. Komt er een kwartier voor aanvang zo’n pedante regensluier aanzwellen. Koud, snijdend, véél – maart op zijn vuilst.
Een ode aan Rotterdam, dat was de opdracht. Met al je zintuigen schrijven, dat was de manier. Ik heb de proefles afgeblazen, en schreef thuis bij de zintuiglijke vreugdes van centrale verwarming en de geur van gemalen bonen zelf een ode aan de stad.
Een ode aan Rotterdam, dat was de opdracht. Met al je zintuigen schrijven, dat was de manier. Ik heb de proefles afgeblazen, en schreef thuis bij de zintuiglijke vreugdes van centrale verwarming en de geur van gemalen bonen zelf een ode aan de stad.
’t Giet in Rotterdam
De rivier almaar imposanter
Hemels water, van boven, opzij en benee
Ooit kwam ik uit de oost naar hier
en beloofde mij, lang gelee:
ooit woon jij aan de waterrand
desnoods daar aan die vage overkant
Zuid zei ja
Ik pakte, ik knikte: ik ga
Zuiderlingen zijn the best
Maar aan schrijven in ’t nat
hebben ze vet de pest
Joh, juf die brengt d’r eigen ode wel
Luistert, want hier komt-ie dan:
Hiephiep voor Rotterdam
waarin iedereen, ook een deerne uit de oost
Rotterdammer worden kan.
Tekst: Manou