Een decennium of twee geleden reisde ik per fiets, met pak en zak, door (een stukje van) de Canadese Rocky Mountains. Start: Calgary. Eindpunt: Hinton. Daar bracht ik een bezoek aan Uncle Leo, de oom van een vroeger vriendje. Maar eerst moest ik hem vínden. 

Op de veranda van een huis met een pui vol geweien, ski’s en stukken van auto’s, keek een man met een honkbalpet op tv. Ik vroeg de weg en hij gnuifde. “Leo Hughes? Now he’s a character! Weet je zeker dat je hem wil vinden? Het zou kunnen dat hij dit weekend op een rodeo in Calgary is.”

Ik hoopte dat dit niet waar was. Het schemerde al. Een motel in het morsige Hinton leek me eng, en mijn matje en slaapzak uitrollen in de berm ook. Beren.

Na uitleg van de honkbalpetman vond ik eindelijk Leo’s blokhut. Er was niemand. In een groot huis achter Leo’s houten hut leek ook niemand te zijn. Ik voelde ineens alle paar honderd fietskilometers van de afgelopen week in mijn benen, zag geen zon meer en was klaar voor een potje grienen toen er een man uit het huis kwam.

De eetkamer van Jims enorme huis was eindeloos, net als de tafel waaraan ik mee at, en de tv waar Jims vrouw en kinderen onafgebroken naar keken. Leo – “Yes, some character he is!” – was inderdaad paardenhoeven aan het beslaan in Calgary, maar zou dit weekend thuis komen. Misschien vanavond, misschien morgen.

Jim, die Leo’s huisbaas was, hielp me inbreken. Hij haalde een trapleer en ik klom door een raam naar binnen en viel op Leo’s bed. Op de vloer van zijn cabin lag een bevervel en vanaf de wanden staarden een wolfskop en een hertenhoofd mij aan. Naast de enige stoel in het kleine vertrek stonden drie geweren en daarboven hingen paardentuigen en hoefijzers. Ik was in het wilde westen.

Rond middernacht nog steeds geen Leo. Ik viel om van de slaap. Ik blies mijn matje op en installeerde mij tussen bed en bevervel in – op, of nog ondenkbaarder, ín Leo’s bed gaan liggen durfde ik niet. Toen ik na lang aarzelen toch zo vrij was onder zijn douche mijn fietszweet weg te spoelen, werd mijn blootje ineens helwit verlicht. Ik schoot in mijn kleren, struikelde het bed op en stak mijn hoofd door het raam waardoorheen ik was ingebroken, ook al was ik ervan overtuigd dat het straks naast de koppen van wolf en hert zou hangen.

De rijzige man in spijkerbroek met cowboylaarzen, witte druilsnor en net zo’n model neus als zijn neef had geen colt in zijn hand, schoot dus ook niet en zei niets.
“Uncle Leo, I presume?” zei ik met mijn liefste glimlach.
“‘Ja, maar ik weet niet wie jij bent,” bromde de Ierse immigrant.

Tot vier uur in de morgen dronken we whisky en rookte Leo sigaren. Jammer dat zijn neef en ik niet meer samen waren, vond hij, maar dat joch was ook veel te jong om zich te binden. Uncle Leo had zich na zijn vertrek uit Ierland, begin jaren vijftig, voorgenomen zich nergens meer aan te binden. Hij reisde van rodeo naar rodeo om paardenhoeven te beslaan en hield er zoveel mogelijk vriendinnen op na.

De volgende avond reden Leo en ik in zijn pick-up truck naar een kroeg in Hinton. Hij mopperde op mijn bergschoenen: “Army-boots! Dat is toch niets voor een vrouw!” Zijn kroegmaten groetten me vriendelijk en vroegen aan Leo of ik zijn dochter was, op een toon alsof ze gewend waren aan plotseling opduikende resultaten van Leo’s ongebonden leven. Leo vond het leuker om te doen alsof ik zijn laatste verovering was en ook dat namen de stamgasten zonder slag of stoot aan. Ik deed alsof mijn naam Haas was en poolde wat aangeschoten jongens onder tafel, terwijl de caféband de country-kraker Sweet home Alabama speelde. Ik dronk bier uit de fles en voelde me reuze wild-west.

Na een brakke nacht bracht Uncle Leo me naar de trein waarmee ik zeventien uur later in Vancouver zou aankomen. Op het uitgestorven perron van Hinton bekeek hij wantrouwig mijn bepakte fiets. “Ik heb die dingen nooit vertrouwd,” bromde hij. “Geef mij maar een paard, dat kiest zelf het beste pad.”

~~~~~~~~~~~~~~~~

Naschrift:
Dertien jaar na mijn ontmoeting met Uncle Leo, skypte ik in 2010 voor old time’s sake met mijn vroegere Ierse vriendje – op het web kun je elkaar tenslotte zomaar weer ’s tegenkomen. Hij woonde nu in Amsterdam, had een baard gekweekt en bovenop juist geen haar meer, en vertelde dit:

“I just got back from a funeral in Ireland – one of my father’s brothers died.”
“Sorry to hear that. Was Uncle Leo there as well?”
“Yes, he was the one who died. Right! I’d forgotten you knew him!”

Mijn Canadese cowboy was op St. Patrick’s Day gestorven, 70 jaar oud, na vijf jaar Alzheimer in een verpleeghuis in Ierland, het land waarvan hij had gezworen nooit meer naar terug te zullen keren.