Heleen Schoone, docent Autobiografisch Schrijven bij De Schrijfschool, deelt in dit blog lessen van haar moeder. Lessen in goede manieren. Waarschuwing: een blote Frank Zappa speelt een zekere rol.
Mijn moeder, Gerrie de Goede, werd door mijn vader “De dame uit de achterbuurt” genoemd. Ze groeide op in het Aagtendorp in Beverwijk. “Toen wij er woonden was het een arbeidersbuurt”, zei ze zelf. Haar vader stierf in 1930 aan de tering, en later ook grote broer Jan. Oma bleef achter met een gebroken hart, een roedel hongerige kinderen en een lege portemonnee. Gerrie, zes jaar, moest het huis uit. Ze werd aan een kinderloze oom en tante in Haarlem cadeau gedaan.
“Die waren stinkend rijk”, vertelde ze later, “want ik kreeg een fiets van ze”. Maar Gerrie miste haar broers en zusjes. Na een jaar huilen mocht ze terug naar het Aagtendorp, met achterlating van de fiets.
“Als je dan zo nodig thuis wilt komen, moet je zelf maar voor je eten zorgen”, zei oma en liet haar oudste dochter bij de slager om vlees bedelen.
Waar ze haar kennis over ‘hoe het hoort’ vandaan haalde weet ik niet, maar we werden zwaar gedrild in burgerlijk fatsoen. Kaarsrecht aan tafel zitten, nooit met volle mond praten, niet smakken, niet slurpen, niet met je ellebogen op tafel, en altijd een smaakvol gedekte tafel, hoeveel afwas dat ook opleverde. Zelfbeheersing en hard werken stonden hoog op haar prioriteitenlijst, maar ook bescheidenheid, tolerantie, vriendelijkheid en gastvrijheid. Ze was verschrikkelijk streng, maar naaide prachtige jurkjes, breide ingewikkelde vesten en kookte uitgebreid. Elke zondag joeg ze ons eerst naar de kerk, dan naar oma en vervolgens naar het strand voor een gezonde wandeling. Helaas had ze het niet getroffen met haar man en zeven kinderen. Aan tafel zongen we liedjes, trokken elkaar de haren uit het hoofd, schreeuwden dat wij nu aan de beurt waren om een mop te vertellen, of weigerden te eten. Om de liedjes kon ze lachen, vanwege de rest moest ze af en toe een weekje tot zichzelf komen in een klooster waar je niet mocht praten.
Bij mijn vader en de oudere kinderen boekte haar kruistocht voor fatsoen weinig succes, maar ik, haar jongste dochter, gedroeg me voorbeeldig. Behalve toen de meisjes van turnen dachten dat ik niet kon vloeken. Ik moet bekennen dat ik aan het eind van de lagere school ook nog een keer een vies woord heb gezegd. Na de middelbare school verhuisde ik naar Amsterdam. Onder invloed van nieuwe vrienden raakten mijn tafelmanieren en taalgebruik spoedig in verval, tot afgrijzen van mijn moeder.
Nu lijkt het misschien alsof mijn moeder een fatsoensrakker was, maar ze had opstandige buien. Bijvoorbeeld toen ze begin jaren zeventig de wc opkalefaterde met uitbundig smakeloos behang vol megagrote roze bloemen. Een van mijn oudere zussen hing er een levensgrote poster overheen van muzikant Frank Zappa die op de wc zit. Voor de duidelijkheid: in zijn harige blote kont, met zijn benen wijd. Die poster liet mijn moeder hangen, wat oma er ook van zei.
Zo kom ik bij het belangrijkste dat mijn moeder haar kinderen heeft geleerd: een afkeer van schijnheiligheid en een neiging om vooral naar het mooie, vrolijke en goede te willen kijken. Je zou haar bijna een hippie noemen, maar dan in een mantelpakje, op naaldhakken en met een permanentje. Een prachtexemplaar.