Een rood potlood dat zinnen doorhaalt. Ferm en snel, zin na zin na zin, hele alinea’s zelfs. Niet eerder zag ik zulks zo schoon in beeld als in Genius. Een film met de Man achter het Boek in de hoofdrol. De Man die Artiest met tenminste één been op de grond houdt. De Man die Bestsellers maakt. Ik identificeerde me als een dolle.

Onkreukbare redacteur Maxwell Perkins (Colin Firth) bezorgde The Great Gatsby van Fitzgerald, een hoop titels van Hemingway en is in deze film struck by the genius van woesteling Thomas Wolfe (Jude Law). New York; jaren ’20; oneindig veel filmisch-altijd-raak-sigarettenrook; mannen met hoeden en gepoetste schoenen; vrouwen mooi, muze maar verder niks; boeken; bourbon; jazz, en nog meer sigaretten. Goeie art direction.

Perkins moet uitgeefbare chocola maken van letterlijk karrevrachten materiaal van Wolfe. Briljante breedsprakerige Wolfe is al door -tig uitgevers afgewezen maar Perkins ziet ’t zitten. Drie jaar editen, hoog oplopende discussies over metaforen, bijwoorden en titelkeuzes en een turbulente vriendschap volgen.

En ik vereenzelvigde mij dus hevig – dat wat je doet als je naar een profi gemaakt film kijkt. Niet met het muzemeisje (de dame van Wolfe, die een echtgenoot en kinderen heeft verlaten om in zijn stralende halo van levenslust, briljantigheid en narcisme bijna ten onder te gaan, gespeeld door Nicole Kidman) en ook niet met de ‘ik-leef-voor-de-kunst-en-de-poëzie-en-alles-moet-daarvoor-wijken!’-schrijver Wolfe, maar met meneer Perkins die nooit zijn hoed afzet en schrapt en vraagt en schaaft en uiteindelijk goud delft.

De bling uit de bagger halen, dát wil ik. Dat kán ik.

Bijvangst I: bij de aftiteling bleef ik zitten en stuitte tussen de setmakers en propboys en hoe de werkbijen van zo’n filmproductie ook allemaal heten op een paar literaire achternamen. Dickens, DonleavyCaulfieldMillett en Waugh zag ik. Vinkleuk.
Bijvangst II: Colin Firth, Jude Law en Guy Pearce (die speelde F. Scott Fitzgerald). Snoep voor het oog.